maandag 16 december 2013

Beentjes

Beentjes
Er is op het moment dat ik dit schrijf veel te doen over mevrouw Hillie Beentjes. Mevrouw Beentjes werkt al sinds een aantal jaren bij de Koninklijke Marechaussee. Als burger. En dat doet ze kennelijk zo goed, dat ze indruk heeft gemaakt. Indruk op de Commandant van de Marechaussee generaal van Putten en indruk op andere top managers binnen de Kmar en het ministerie. De taak van elke leidinggevende, zekere op het wat hogere niveau in de organisatie, is scounten van talent. Echt talent is schaars en moet niet verspilt worden. Als je iemand  excellerend ziet  functioneren moet je daar als baas wat mee doen. 
De algemene opvatting die ik in de afgelopen weken in de kranten lees vanuit de hoek van (ex) collega’s, militaire belangorganisaties, oud generaals en ander deskundig volk is dat de aanstelling van generaal Beentjes een beleidsmatige vergissing is (en dan druk ik me nog zwak uit).  Ingezonden brieven, Kamervragen. De minister is er druk mee. Dus laten we eens kijken of dit nu werkelijk zo’n onbegrijpelijke benoeming is. 
Er wordt aangevoerd dat burgers niet in staat zijn belangrijke militaire functies te vervullen. Toch spelen veel mensen met een burger achtergrond een belangrijke rol bij de advisering van CDS en Minister. Op tal van plaatsen zijn in het verleden  burgers op militaire en militaire op burgerfuncties geplaatst. De hoogste juridische en financiële adviseurs van de minister zijn burgers en de hoogste personeelsbaas van defensie was jarenlang een burger.  Dus burgers op hoge militaire functie en omgekeerd moet niet zo’n probleem zijn. Luisteren, gezond verstand en goed advies zijn doorgaans een betere garantie voor goede besluiten dan alleen uit jarenlange militaire ervaringen putten. Blijft over het “militair” maken. 
Sommige mensen beweren dat zoiets echt schandalig is. Je hebt alle ervaring nodig van opeenvolgende militaire functies om z’n hoge commandantenfunctie te kunnen doen. Maar ja. In het verleden werd er ook een politiecommissaris commandant van de Marechaussee gemaakt en die heeft het er niet slecht afgebracht. Ja, roept men dan, maar die had zijn politiedeskundigheid. Maar bij de Marechaussee zijn in de afgelopen jaren – door de onstuimige groei van dit krijgsmachtdeel  - een flink aantal , overstes, kolonels en zelfs generaals aangesteld uit andere krijgsmachtdelen. Mensen die echt geen ervaring met het specifieke takenpakket van de Marechaussee hadden. Ook deze buitenbeentjes hebben het er niet significant slechter afgebracht.  Dus ook uit dit perspectief lijkt mij een  absolute no go niet te rechtvaardigen. Trouwens, er zijn in het verleden ook een aantal generaals politiecommissaris geworden zonder eerst koddebeier te zijn geweest. Toen hoorde ik onze bonden en oud generaals niet klagen. 
De bedoeling schijnt zelfs te zijn dat generaal Beentjes plaatsvervangend commandant van de Marechaussee wordt. Een baan die je onmogelijk kunt doen zonder zelf met de voeten in de modder te hebben gestaan is een veelgehoorde klacht. Maar het zou niet goed zijn als de zaken zo georganiseerd zijn dat de (plaatsvervangend) commandant van de Kmar zonder ruggespraak beslissingen moet nemen. In zo’n setting moet er altijd tijd zijn om adviseurs te raadplegen. Want snel genomen beslissingen zonder advies staan zelden garant voor succes. In de Verenigde Staten is de hoogste commandant van het leger de Amerikaanse president. Iemand die geen noemenswaardige militaire ervaring heeft, maar wel regelmatig besluit tot de inzet van het machtigste militaire apparaat van de wereld.  De impact van de beslissingen van de plaatsvervangend commandant van de Marechaussee van de Nederlandse krijgsmacht zijn volgens mij - met alle respect - van een andere orde. Dus ook Beentjes moet met gezond verstand en goed advies uit de voeten kunnen.  
Tenslotte waren er zelfs mensen die vonden dat je zonder al die jarenlange ervaring van opeenvolgende militaire functies geen generaalsuniform zou mogen dragen. Een schande! Maar ook hier zie ik wel uitzonderingen. We hebben medische en financiële generaals die zeer capabel zijn maar echt geen kaas van het militaire handwerk hebben gegeten. En we hebben een Kroonprins die ook op gezette tijden in een generaalsuniform te bewonderen is, zonder dat hij kan terugvallen op een langdurige reeks van functievervullingen binnen de krijgsmacht.  Dus ook op dit bezwaar valt nog wel wat af te dingen. 
Er is dus eigenlijk geen steekhoudend argument te vinden om zo’n generaalsbenoeming in het kader van exceptioneel talentmanagement niet een keer uit te proberen.  Ik ga er daarbij van uit dat generaal Beentjes zo’n exceptioneel talent is en de enige manier om daar achter te komen is haar gewoon een paar jaar aan het werk te laten en dan nog eens terug te kijken naar deze beslissing. 
In 2004 werd ikzelf geplaatst bij het CDC waar een nieuwe baas aantrad. Een burger die als commandant een generaal verving. Nog wel een burger van buiten defensie. Een gevangenisdirecteur, Paul de la Chambre. Ook toen al werd er gemopperd. Een burger zonder defensie-ervaring als commandant van het op een na grootste defensieonderdeel. Onbestaanbaar. Maar ik heb in twee verschillende functies vier jaar met deze burgercommandant gewerkt en hij was in de meeste opzichten besluitvaardiger en strategisch begaafder dan menig generaal met een brede militaire ervaringsopbouw.  Talent om leiding te geven komt ook bij niet militairen voor. Echt. En een uniform had hem best gepast. 
Want, hoewel ik een redelijk vertrouwen heb in het zeer zorgvuldige mechanisme dat tot de benoeming van generaals binnen de Nederlandse krijgsmacht leidt, kan het toch geen kwaad om zo af en toe iets nieuws te proberen.  Dus ik hoop dat nadat al die klagers zijn uitgemopperd over deze ‘schandalige daad’, ze over een paar jaar even willen terugkijken. Dan zijn er twee mogelijkheden: het was een goed of een slecht besluit. Maar laten we eerlijk zijn: dat geld voor elke generaalsbenoeming. Want het bevorderingssysteem houdt nu eenmaal in dat je mensen op basis van hun prestaties in het verleden - op een lager niveau - bevorderd en het vertrouwen geeft voor de toekomst. Daarbij is er geen garantie op succes. Ook niet in het normale militaire bevorderingssysteem. 
Kortom: ik wens de Kmar en generaal Beentjes veel succes. 
Gepubliceerd in Militaire Spectator, April 2012

maandag 23 september 2013

Sociale media en defensie

Sociale media en defensie


Een paar jaar geleden plaatste een zestienjarig Nederlands meisje een filmpje op YouTube. Daarin zong ze - kennelijk heel fraai - een liedje. Binnen enkele weken werd dit filmpje wereldwijd enkele miljoenen keren gedownload en bekeken. Ze ontving uitnodigen om bij tientallen televisieprogramma’s te komen, met grote artiesten op te treden en om in Amerika, met een grote producer, een CD te maken. De rest is geschiedenis. Tegenwoordig is Esmee Denters een internationaal succesvolle zangeres.

De verkiezingsoverwinning van Barak Obama wordt door de meeste analisten verklaard door de voorsprong die de democraten hebben in het gebruik van sociale media. Ze wisten door een uitgekiende strategie en gebruik makend van Twitter, Facebook, Linkedin en mail, vrijwel elke potentiële kiezer in Amerika in het bezit van een computer, smartphone of tablet digitaal met hun boodschap te bestoken. Kennelijk kan je de machtigste mens van de wereld worden, als je handig met sociale media kunt omgaan.

In Groningse plaatsje Haren liep een feest – op Facebook aangekondigd als Project X – vorig jaar gruwelijk uit de hand. Enorme vernielingen worden aangericht door duizenden mensen die uit het niets werden gemobiliseerd via een ogenschijnlijk onschuldige oproep op Facebook.

De conclusie van dit alles is dat de sociale media een steeds belangrijker plaats innemen bij communicatie en zelfs bezig zijn om de traditionele communicatiemiddelen zoals kranten, tijdschriften, radio en tv naar de tweede plaats te dringen. Veel collega’s betogen dat we de sociale media meer moeten gebruiken om de boodschap van defensie uit te dragen.
Een paar maanden geleden overkwam mij iets bijzonders. De redactie van Armex, de periodiek van de Koninklijke Nederlandse vereniging Ons Leger, had mij gevraagd een artikel te schrijven over het huidige personeelsbeleid van defensie. De Armex is een typische representant van de oude media, passend bij de vereniging. Het is een blad met veel mooie kleurenfoto’s en doorgaans wat tijdloze artikelen over defensie. Het heeft een oplage van zo’n 1500 stuks, die ongeveer fifty-fifty verdeeld worden over de ‘leden’ en de ‘doelgroep’ van de vereniging. Die doelgroep zijn politici, lobbyisten, publicisten, universiteiten en andere plaatsen,  waar men hoopt mensen op de ouderwetse wijze enthousiast te kunnen maken voor de boodschap van de vereniging. Die luidt globaal: ‘een goede defensie is belangrijk voor Nederland.’ Of deze aanpak in de huidige tijd nog werkt, mag u zelf beoordelen. Ik verwachte er verder weinig opwinding van.

Nadat ik mijn artikel had aangeboden aan de redactie, waren er enkele collega’s die mij vroegen om een exemplaar. Er zijn immers niet veel mensen met een Armex-abonnement. Om niet allerlei losse bestanden naar mensen toe te moeten sturen, besloot ik gebruik te maken mijn blog ‘de bezuinigingsgeneraal’, waar ik op onregelmatige tijdstippen wel eens een verhaal achterlaat voor de geïnteresseerde lezer (http://bezuinigingsgeneraal.blogspot.com). Op zo’n blog zit een teller waarop je kunt aflezen hoeveel verschillende mensen de pagina hebben geopende en dat specifieke verhaal hebben gelezen. Doorgaans kijken er enige tientallen mensen naar  een verhaal, soms wel eens een paar honderd. That’s is. Maar wat mij nu overkwam was heel bijzonder.

Een aantal collega’s deelden spontaan de link naar mijn verhaal op hun Facebook en Linkedin pagina’s. Binnen vijf uur bleken 2000 mensen mijn blog te hebben gevonden. Veel van die lezers deelden de blog weer op hun social media of twitterden er over. Een militaire vakbond deelde het bericht, diverse websites en chatboxen plaatsten of noemden de link en binnen 24 uur was het artikel 5000 keer geopend. Na 48 uur stond de teller op 9000 en uiteindelijk waren er binnen drie dagen ruim 12.000 mensen die dit verhaal hebben gelezen. Toen stopte het, even onverwachts als het begonnen was. Het is een verhaal over het defensiepersoneelsbeleid. Zo’n verhaal heeft een vrij kleine en strak omlijnde doelgroep. Defensiemedewerkers en wat ex defensiemedewerkers. Dan praat je bij elkaar misschien over 50.000 mensen. Als 20% daarvan een verhaal ‘actief’ opzoeken, dan gaat het kennelijk over iets wat ze nogal bezighoud. Want anders dan in sommige andere verhalen, probeerde ik dit keer niet de lezer met een paar grappen en grollen aan het denken te zetten. Het is een vrij feitelijke opsomming van een aantal personeelsmaatregelen van de afgelopen jaren en een poging te beschrijven wat de (negatieve) gevolgen daarvan kunnen zijn voor de organisatie. In diezelfde drie dagen krijg ik talloze likes, adhesiebetuigingen en commentaren in reacties; maar ook in de mail. Unaniem is het commentaar dat de (ex)militairen maar ook veel (ex)burgers bij defensie zich hierin herkennen en dat velen mijn zorg delen. Tot zover een bijzondere ervaring.

De moraal van dit verhaal is daarom met zekerheid dat sociale media een ongelooflijk krachtig en snel instrument zijn om een boodschap te verspreiden. Maar ook dat, als die boodschap een begrensde doelgroep heeft, ze als een strovuur oplaait, om daarna even snel weer uit te doven. 

Om dat te illustreren verwijs ik naar het initiatief dat een aantal collega’s voor de verkiezingen van 2012 nam om defensie ‘meer op de kaart te zetten’ en vooral te vrijwaren van verdere bezuinigingen. In een poging een burgerinitiatief te ontketenen stelden ze een petitie op ‘handen af van Defensie in het belang van de verzorgingsstaat’. Een burgerinitiatief is een manier om een urgent maatschappelijk probleem aan de politiek duidelijk te maken en de politiek te beïnvloeden. Het initiatief haalde de meeste kranten en enkele radio en tv rubrieken en menig collega ondersteunde dit via zijn Facebook of twitter account.
Maar ook hier was hetzelfde patroon te zien. In de eerste week zo’n 7000 ondertekenaars daarna doofde het langzaan uit en uiteindelijk bleef de teller na enkele weken op 20.000 steken. Kennelijk is dat het aantal mensen dat zich voor deze materie interesseert. In november 2012 is deze petitie aan de tweede Kamer aangeboden, waar hij ongetwijfeld in een diepe lade is opgeborgen. Want om als formeel burgerinitiatief in de Kamer besproken te worden zijn 40.000 stemmen nodig. De petitie handen af van de homeopathie (een wetenschappelijk volstrekt ombewezen medisch behandelmethode) haalde dit aantal moeiteloos (46.000), maar de defensiepetitie niet, net als trouwens veelzeggende initiatieven als: ‘een zebrapad voor Avans’ en  ‘stop de Dolhuysbrug’. U merkt, we bevinden ons met de landsverdediging in goed gezelschap.

De tweede conclusie van dit verhaal is daarom dat er kennelijk in de maatschappij, buiten het militaire wereldje, maar bar weinig mensen zijn die onze zorgen over de staat van defensie delen. Ook het gebruik van sociale media kan daar weinig aan veranderen! Realiteit is, dat de meeste mensen in Nederland hele andere zorgen hebben: de waarde van hun huis, hun pensioen, hun werkgelegenheid, de radicale islam en gaat u zo maar door.
Dat hebben we natuurlijk zelf op ons geweten. Samen met de NATO partners, hebben we Nederland na de Tweede Wereldoorlog zo veilig gemaakt dat het merendeel van onze landgenoten geen dag meer zonder sociale media kan, maar zich niet kan voorstellen dat Nederland nog ooit een defensieorganisatie nodig heeft.


Frans Matser, Militaire Spectator Jaargang 182 nummer 9 (september 2013)

donderdag 27 juni 2013

Toekomst

Toekomst

Ik zit in de mess en bestel een biertje. Ik raak in gesprek met een jonge luitenant die het afgelopen jaar van de KMA gekomen is. Het is een beleefd gesprek. Hij informeert belangstellend naar mijn uitzendverleden en wat ik vroeger zoal gedaan heb. Ik vraag hem hoe zijn functie bevalt en wat hij van de opleiding KMA vindt. Dan vraag ik wat hij vindt van de alsmaar aanhoudende bezuinigingen en reorganisaties.
In tegenstelling tot de meeste oudgedienden waarmee ik over deze materie praat, vliegt deze luitenant niet direct in de gordijnen. Hij lacht en zegt: ‘Mijn docent psychologie op de KMA vertelde mij eens, dat elk mens op dezelfde manier reageert op rampspoed. Eerst een fase van ontkenning, dan woede en ten slotte berusting. De bezuinigingen bij defensie worden door veel collega’s ervaren als rampspoed. Ik hoor dat dagelijks op de werkvloer. De meesten collega’s zitten nog in fase één of twee van het proces. En dat begrijp ik best. Maar ik probeer er anders tegenaan te kijken.’
‘Hoe bedoel je’, zeg ik verbaasd. ‘Hoe kun je daar nu anders tegenaan kijken! Het is toch een en al droefenis.’
‘Ach, ik denk dat het komt doordat de meeste collega’s hier al lang werken. Ze geloven gewoon nog niet dat de geweldige mooie professionele organisatie die ze in de afgelopen tien jaar hebben opgebouwd, toen we in Bosnië, Irak en Afghanistan serieus meededen aan een echt conflict, zal worden ontmanteld.’ Hij aarzelt een moment en kijkt me  met een vriendelijke blik aan. Alsof hij me geen pijn wil doen. ‘Ik ben nog niet zo vergroeid met de organisatie; voor mij is het allemaal nieuw’.
Dan gaat hij verder: ‘Laten we wel zijn, het gaat toch gebeuren. Wat we ook doen. Stap voor stap. Sommige collega’s wijzen verongelijkt op de 2% BNP grens die ooit door de NATO landen is afgesproken voor hun defensie-inspanningen. Voor hen is het een soort laatste strohalm. Maar ja, geen enkel NATO land houdt zich aan die 2 %. Met uitzondering van Amerika, Engeland and Frankrijk. Maar die doen dat niet voor de NATO, maar voor zichzelf. Omdat de burgers en de politici in die landen een militaire rol willen spelen in de wereld. Die 2 % is 50 jaar geleden afgesproken toen de vijand met tig pantserdivisies, onderzeeërs en jachtbommenwerpers voor onze deur lag. Maar die zijn er niet meer. Als we heel eerlijk zijn, is erg feitelijk geen noemenswaardige militaire dreiging meer tegen Nederland. Dat is net zo’n hard feit, als dat er in de jaren ‘60 geen vraag meer was naar Nederlandse steenkolen of in de jaren ‘80 naar Nederlandse schepen. Natuurlijk gaat dat geleidelijk. Maar het is een onomkeerbaar proces. Net als de drie fases van de acceptatie van rampspoed.’
Hij luistert bedachtzaam naar mijn tegenwerpingen. De wereldvrede, de internationale solidariteit, onze handelsbelangen. Als ik uitgeraasd ben, herneemt hij vastberaden de lijn van zijn betoog. ‘Dat is allemaal waar, maar volgens mij hebben we tegenwoordig een krijgsmacht om elders in de wereld vrede te brengen en thuis wat nationale taken uit te voeren. Dat laatste kost geen miljarden. Eerder miljoenen. Waar, met welke middelen en hoeveel vrede we in het buitenland brengen, is en blijft een politieke beslissing. En Nederland heeft nu eenmaal geen serieuze militaire ambities op het wereldtoneel. Daarnaast verkeren we voor de derde keer in korte tijd in een financieel-economische crisis. De zorgkosten exploderen, de werkloosheid groeit, onze huizen, ons spaargeld en onze pensioenpolissen verdampen. Te midden van al die tegenslag heeft de gemiddelde Nederlander weinig zin in kostbare militaire operaties in het buitenland. Dat is nu eenmaal de realiteit. Een Euro kan per slot van rekening maar één keer uitgegeven worden. Behalve dan natuurlijk in Griekenland.’ Hij lacht weer en onwillekeurig moet ik ook lachen. ‘Ja, die Grieken hebben ons jaren lang mooi om de tuin geleid.’ Ik zucht.
‘Ik hoor veel oudere collega’s verbitterd zeggen dat onze politici niets om veiligheid geven, maar dat is volgens mij ingegeven door die fase van ontkenningen. Door ontkenning van de nieuwe financiële- en veiligheidssituatie in Nederland. Weinig geld en veel veiligheid. En natuurlijk door woede. Woede over het afbreken wat ze aan het hart gaat … en niet te vergeten de onzekerheid over hun baan. Maar we zijn als defensiemedewerkers natuurlijk niet de enige en niet de laatste die buiten onze schuld overtollig worden. De mijnen zijn gesloten, de scheepsbouw is ook uit Nederland weg. Allemaal goeie professionals die trots op hun beroep waren.’ Ik word nu toch benieuwd waar hij naartoe gaat en dwing mezelf hem niet opnieuw te onderbreken.  
Na een moment van aarzelen, gaat hij door: ‘De traditionele defensieorganisatie zoals u die gekend heeft, zal volgens mij verdwijnen. Net als de eerder genoemde bedrijfstakken is er namelijk geen vraag meer naar onze producten. Er zijn nauwelijks  Nederlanders die het echt belangrijk vinden dat defensie wat in Afghanistan, Irak of Afrika doet. En zeker niet als dat geld kost. En dus zijn er geen politici die het in hun programma opnemen. De Cavalerie is al verdwenen. De artillerie zal volgen en wie ziet er over 20 jaar nog grote aantallen Nederlandse bemande straaljagers in de lucht? Kijk, ik heb een contract voor 7 jaar en weet niet of ik daarna nog wil blijven. Of mag blijven… maar ik heb me voorgenomen de realiteit niet te ontkennen, hoe vervelend ook: laten we vooral nadenken over wat ervoor terug moet komen. En dan blijft er volgens mij nog steeds voldoende leuk en uitdagen werk over. Cyberdefense waar de chinezen al met 50.000 man aan werken en drones die nu kennelijk door de politie worden begeerd. Daar doen we nog veel te weinig mee. We vernieuwen niet, we houden aan de top nog te veel vast aan het oude.’
Ik ben even sprakeloos over zoveel realiteitszin. Hij schijnt er niet bang van te zijn, die nieuwe toekomst. Hij neemt een slokje bier en kijkt me meelevend aan. Mijn non-verbale reactie is duidelijk.
Ik voel boosheid opkomen: ‘Wat mag volgens jou defensie de Nederlanders dan wel kosten in deze nieuwe realiteit?’ Hoor ik mezelf op cynische vragen.
Hij haalt zijn schouders op. ‘Ach, het zal geen acht miljard meer zijn, eerder vijf of misschien uiteindelijk  vier. Dat is tragisch voor veel militairen en hun gezinnen. Maar het was indertijd ook tragisch voor die tienduizenden mijnwerkers en scheepsbouwers. En die hebben ook een ander vak geleerd. Als ze me niet meer nodig hebben, zoek ik over zeven jaar wel wat anders. Laten we ophouden te klagen over alle bezuinigen. Het helpt toch niet. We moeten niet de schuld bij anderen leggen. En de top van defensie moeten nu eens keuzes maken en niet tegen beter weten in toch weer te veel ouderwetse spullen overeind proberen te houden. Daardoor graven we iedere keer onze eigen graf en zitten we over een jaar opnieuw in de financieel problemen.’

Ik zwijg verbluft en bestel nog maar een biertje voor deze jongeman die de toekomst al geaccepteerd heeft. En er kennelijk niet zenuwachtig van wordt. Ik ben nog niet zover.  

Fr@ns M@tser, Militaire Spectator Juni 2013

zaterdag 26 januari 2013

Defensie 2.0, Hart of hard voor je personeel?


Defensie 2.0
Hart of hard voor je personeel?
Frans Matser

De stapeling van bezuinigingen en reducties bij Defensie maakt dat er voor militairen moeilijke tijden aanbreken. De vergrijzing, de huizencrisis en de eurocrisis blijven zware druk zetten op de overheidsfinanciën. En Defensie is in de laatste jaren tot een sluitpost van de rijksbegroting verworden. Het defensiebudget lijkt nog het meest op een grabbelton, waarin elke partij op gezette tijden een greep mag doen. Tanks, helikopters, schepen; een bataljon hier of daar minder: altijd prijs, maakt niet uit wat je pakt. En achteraf wordt er een mooie doelredenering verzonnen om het gegrabbel in een theoretisch, ‘visionair’ kader te plaatsen. Zo wordt de krijgsmacht weer ‘toekomstvast’ gemaakt. Voor een paar jaar…
Bovendien waait er sinds enige jaren een gure wind in personeelsland. Natuurlijk niet alleen bij Defensie. Wat er bij Defensie gebeurt, is eerder een onderdeel van de algemene tendens op personeelsgebied in Nederland. En die tendens is in een paar steekwoorden weer te geven: minder vaste contracten, slechtere arbeidsvoorwaarden, hogere pensioenleeftijd, lagere pensioenuitkeringen en grotere flexibiliteit. Dat laatste lijkt iets positiefs – en zo brengen werkgevers dat doorgaans ook – maar het betekent in essentie dat werknemers zelf voor een studie moeten opdraaien, gemakkelijker ander werk moeten accepteren en sneller en eenvoudiger ontslagen kunnen worden. Kortom: zaken waar de gemiddelde werknemer niet erg warm voor loopt. Als we naar de concrete ontwikkelingen bij Defensie kijken, zien we overigens dat de werkgever Defensie het nog veel bonter maakt dan de algemene tendens. Oordeelt u zelf.

Gehandicapte krijgsmacht
De Nederlandse krijgsmacht heeft zich de afgelopen 20 jaar ontwikkeld tot een professionele, expeditionaire strijdmacht die daarnaast ook – vrijwel onzichtbaar – duizenden keren per jaar nationaal wordt ingezet. Dat is mooi en daar kan Nederland trots op zijn. Maar de militairen kopen daar niet veel voor, want tegelijkertijd blijven investeringen achter, is er te weinig geld om te oefenen en is de krijgsmacht flink kleiner geworden. En kleiner is niet beter, zoals sommige politici ons willen doen geloven. Zo is vanuit het oogpunt van voortzettingsvermogen, de Nederlandse krijgsmacht geen eredivisiespeler meer. De belangrijke posities in het elftal zijn al langer niet meer dubbel bezet. Dat geldt voor spullen én voor mensen en bleek al tijdens de missie in Uruzgan.
De inmiddels in gang gezette reorganisatie, zal de situatie niet verbeteren. Integendeel! Het opheffen van schepen, squadrons, tankbataljons en het schrappen van twaalfduizend functies zal niet alleen de robuustheid van de Nederlandse krijgsmacht (verder)aantasten, maar heeft daarnaast het vertrouwen van het personeel in Defensie als betrouwbare werkgever een flinke knauw gegeven. Vertrouwen dat juist bitter nodig is bij expeditionair optreden.
Laten we gewoon man en paard noemen: de meeste militairen hebben er gewoon flink de pest in om – zonder enige visie – bij elke bezuinigingsoperatie van de overheid weer de klos te zijn, maar wel maanden van huis te zijn en risico’s lopen bij inzet in opdracht van diezelfde overheid.
Aan het snijden in Defensie lijkt geen einde te komen. Het recente regeerakkoord van Rutte II vormt daarop geen uitzondering. Hoewel het uitblinkt in onduidelijkheid over tal van zaken, is wel helder dat Defensie gewoon mee moet doen met de algemene kaasschaaf van 2% en daarnaast geen compensatie krijgt voor prijsstijgingen. Met de huidige inflatie van 3% hollen we dus gewoon weer 5% achteruit! Dat zijn honderden miljoenen die allemaal bezuinigd moeten worden. Dat moeten andere overheidsdiensten ook, maar bij Defensie komt dat bovenop het miljard waar we nog volop mee bezig zijn. Daarnaast wordt een deel van het budget (250 miljoen) in feite aan buitenlandse zaken gegeven. Hoewel het misschien te vroeg is om met zekerheid vast te stellen hoe hiermee gehandbald wordt, lijkt het niet onwaarschijnlijk dat de (PvdA) bewindlieden op buitenlandse zaken en ontwikkelingssamenwerking dit geld liever in zullen zetten voor andere internationale taken dan het financieren van militaire inzet. Wat overblijft, is een gehandicapte krijgsmacht.

Meer minder
Laten we maar eens een paar arbeidsvoorwaardelijke zaken bij de kop nemen en trachten die te duiden in het licht van lopende en te verwachten personele ontwikkelingen. In de eerste plaats is in het regeerakkoord de nullijn voor de ambtenaren afgesproken. Er zal dus ook de komende jaren voor de defensiemedewerkers geen cent bijkomen. De meeste militairen zullen echter voor hun gezinnen te maken krijgen met toenemende kosten tengevolge van beperkingen in de hypotheekrenteaftrek, hogere belastingen en stijgende kinderopvang en zorgkosten.
Dan de Wet Uniformering Loonbegrip. Hiermee beoogt het kabinet het loonstrookje te vereenvoudigen door een nagenoeg inkomensneutrale ingreep. De WUL schaft de belasting over inkomensafhankelijke bijdrage voor de zorgverzekering af, onder gelijktijdige verhoging van de inkomstenbelasting. De gemiddelde Nederlander merkt daar vrijwel niets van maar voor militairen leidt deze ingreep tot een extra structureel koopkrachtverlies, tot 5%. Militairen kennen in hun gesloten, verplichte zorgstelsel namelijk geen inkomensafhankelijke bijdrage en krijgen dus alleen de negatieve effecten van de wet voor hun kiezen: een fikse belastingverhoging. Feest voor het ministerie van Financiën ten koste van alle militairen! Over eventuele compensatie voor 2014 en verder, zou volgens werkgever Defensie kunnen worden gesproken in het arbeidsvoorwaardenoverleg. De benodigde compensatie moet dus uit de bestaande arbeidsvoorwaarden worden betaald: een sigaar uit eigen doos.
Daarvan zullen er, naar ik vrees, nog veel meer volgen. Het gaat namelijk momenteel met alle specifieke regelingen voor militairen dezelfde kant op: als ze tot enige ‘voordeel’ leiden, worden ze genivelleerd en als ze tot ‘nadelen’ leiden, hebben militairen gewoon pech gehad. Dat die voor- en nadelen vroeger een soort evenwicht vormden, telt dan even niet meer mee. Kijk maar naar de buitenlandtoelages, kinderbijslag voor in het buitenland geplaatste militairen, reiskostenvergoedingen en het reizen met de eerste klasse in de trein. Het gedachtegoed van de ‘pluk-ze-wetgeving’ wordt in deze dagen door de overheid wel erg ruim op de (militaire) ambtenaren toegepast.

(Pre-) pensioen
Maar er is nog meer. De pensioenleeftijd voor militairen is de afgelopen jaren van 55 jaar naar 60 jaar verhoogd. Dat zijn dus vijf jaar erbij! Tegenover in de markt twee jaar. En daar zal het niet bij blijven. De verwachting is dat 62 het volgende tussen-station is. De teller staat dan op zeven jaar erbij.
Beleidsmatig kunnen we hopelijk nog een paar jaar enige steun van onze werkgever verwachten om dit scenario niet te overhaasten. Dat doet Defensie echter niet geheel onbaatzuchtig. Er moeten immers nog 12.000 functies ‘wegbezuinigd’ worden en dan zitten mensen die langer werken alleen maar in de weg.
Maar als in 2016 de organisatie ‘opgeschoond’ is, lijkt een verder verhoging van de leeftijd waarop militairen met vroegpensioen kunnen, onontkoombaar. De discussie in hoeverre het mogelijk is om op deze leeftijd aan de gewenste fysieke eisen voor veel functies te voldoen, schuift de werkgever lekker nog een paar jaar voor zich uit. Tot het te laat is en de wal het schip keert. Struisvogelpolitiek van het type dat we helaas veel vaker zien bij het huidige personeelsbeleid.
Over de hoogte van de (pre)pensioenuitkeringen durf ik bijna niet te schrijven. Iedereen die de afgelopen jaren het nieuws heeft gevolgd, weet dat het ABP er niet erg florissant voor staat en dat de hoogte van de pensioenuitkering absoluut geen gelijke tred heeft gehouden met wat de militairen in het verleden door de overheid voorgespiegeld is. Ook zal op enig moment de strijd om het eindpensioen voor militairen wel weer oplaaien. Geen vrolijk vooruitzicht.
Daarnaast dreigen er, door de ophoging van de AOW leeftijd, allerlei ‘gaten’ te ontstaan in de aan de AOW gekoppelde ‘franchise’ die in ons pensioen is ingebouwd. Dit kan tot forse verlagingen van het pensioen leiden. De werkgever Defensie lijkt ook niet bereid om dat te repareren. Meer waarschijnlijk is dat daarvoor weer een hoge prijs binnen het arbeidsvoorwaardenoverleg gevraagd gaat worden (langer doorwerken, afzien van verworven rechten, lagere pensioenuitkering).
Samengevat: het ziet er naar uit dat Defensie wil proberen alle ‘onbedoelde neveneffecten’ van nieuwe wetgeving financieel af te wentenen op het eigen personeel. Beloftes van de overheid zijn tegenwoordig kennelijk niets meer waard. Dat hadden we allemaal wel verwacht van bepaalde landen in Zuid-Amerika, maar het geldt tegenwoordig evenzo voor Nederland.

Flexibel
De invoering van het flexibele personeelsysteem is een ander stukje van de personele legpuzzel. Want hoe mooi het ook klinkt, dat flexibele, het heeft natuurlijk maar één doel: zorgen dat er op elk moment snel en gemakkelijk ingespeeld kan worden op aanpassingen van de omvang van de krijgsmacht. In goed Nederlands: je moet op eenvoudige wijze en met zo min mogelijk kosten van je personeel af kunnen komen.
Op zich is het streven om bij alle categorieën militairen tussentijds vertrek te stimuleren begrijpelijk. In de tijd van de dienstplicht werd 60 % van de organisatie (de onderkant) gevuld met tijdelijke werknemers. Dat gold ook voor een groot deel van de lagere officiers en onderofficiersfuncties. Dienstplichtige kaderleden verdwenen na een jaar uit beeld en beroepskaderleden konden doorstromen. Er was dus plaats voor iedereen in de herberg. Elke KMS leerling kon adjudant worden en voor elke cadet van de KMA lag een overstefunctie in het verschiet.
Maar dat kan nu niet meer. Want terwijl het aantal beroeps luitenants en sergeanten dat bijvoorbeeld de landmacht nodig heeft, door het wegvallen van de dienstplichtige kaderleden, juist is toegenomen, is de omvang van de totale krijgmacht en daarmee ook functies op een hoger niveau, sterk afgenomen. Die beroepskaderleden kunnen in een piramidale organisatie dus onmogelijk allemaal een loopbaan van veertig jaar volgen. Daar zijn gewoon geen functies voor! En 30 jaar werken als pelotonscommandant is ook geen optie. Er moeten dus mensen tussentijds uitstromen.
De vraag is dan hoe je hun arbeidsvoorwaarden vorm geeft op het moment dat ze de organisatie moeten verlaten. De Amerikanen doen dit al jaren door aan hun militairen na 15 dienstjaren een direct ingaand pensioen toe te kennen dat na 20, 25 en 30 jaar steeds iets hoger komt te liggen[1]. Veel militairen kiezen daar (al dan niet gedwongen) op 35, 40 of 45 jarige leeftijd voor een tweede carrière. De start hiervan wordt mogelijk gemaakt door de financiële zekerheid van het militaire vroegpensioen. Je gaat immers doorgaans iets heel nieuws doen en zult dus de nodige jaren met een flinke inkomensachteruitgang geconfronteerd worden.
Defensie heeft nu een aanzet tot een dergelijk regeling opgenomen in het Sociaal Beleidskader (SBK) 2012. Maar de percentages waarover we in Nederland praten, zijn lichtjaren verwijderd van de Amerikaanse verhoudingen. Zo krijgt volgens de ‘regeling gegarandeerd maandelijks inkomen’ in het SBK 2012 een medewerker met 24 dienstjaren een uitkering van 30% van het laatstgenoten bruto salaris. Dit loopt tot 37,5% voor mensen met meer dan 32 dienstjaren. Die zijn dan echter niet erg ver meer verwijderd van hun reguliere prepensioen met een uitkeringshoogte van ca. 70%. Door gebruik te maken van deze regeling doe je jezelf dus wel erg tekort. Maar ja… een meer realistische regeling kost Defensie veel geld. En dat is er nu even niet!
Toch is dit de enige oplossingsrichting waarin je met een professioneel beroepsleger aantrekkelijk blijft op de arbeidsmarkt, je krijgsmacht piramidaal en jong houdt en zonder grote onrust onder je personeel met een steeds weer in omvang wijzigende organisatie kunt omgaan. Maar het personeelbeleid gaat momenteel precies de andere kant uit.

Baankansen
Volgens arbeidsmarktdeskundige zijn mensen tussen 45 en 65 jaar momenteel nauwelijks aantrekkelijk voor werkgevers. Ze kunnen niet veel meer dan mensen tussen 35 en 45 maar zijn veel duurder door het systeem van periodieke loonsverhogingen. Een groei in salaris die, na een zekere leeftijd, voor de meesten geen gelijke tred houdt met hun productiviteitstoename. In een krappe arbeidsmarkt zijn werkgevers bereid deze prijs te betalen, bij een ruime arbeidsmarkt en krappe marges niet. De roep om ‘flexibiliteit op de arbeidsmarkt’ wordt dan steeds luider. Dat klinkt namelijk stukken beter dan eenvoudig ‘dure mensen ontslaan’, maar in essentie is dat wel waar het op neerkomt.
In 2012 zijn er in Nederland meer dan 200.000 mensen met een vaste aanstelling ontslagen, het merendeel ouder dan 40 jaar. De meesten vinden geen werk meer. Bij jongeren wordt ontslag haast niet meer als zodanig geregistreerd. Zij heten sinds kort met een mooi woord de ‘flexibele schil’, want ze krijgen nauwelijks nog vaste contracten. Net als bij Defensie trouwens.
Als er in 2013 en 2014 duizenden defensiemedewerkers in dezelfde leeftijdscategorie zullen worden ontslagen, zal het probleem alleen maar toenemen. En bemiddelen van werk naar werk klinkt mooi, maar dan moet er wel passend werk zijn. Oh ja, dat gaat natuurlijk ook overboord: het begrip ‘passend werk’. Dan is er weer een probleem opgelost: ten koste van het personeel.

Solidariteit en vertrouwen
De aard van het werk bij Defensie brengt met zich mee dat er een hoge mate van onderlinge solidariteit en wederzijds vertrouwen moet zijn. Tijdens inzet en oefening moet je immers – soms letterlijk – je leven aan je collega’s toevertrouwen. De belangrijkste consequentie van de geschetste, gure wind in (defensie-) personeelsland is het wegvallen van die onderlinge solidariteit.
Dat komt in de eerste plaats door het groeiende wantrouwen van veel personeelsleden tegen een onbetrouwbare en onredelijke werkgever. In een organisatie waar het personeel bij elke nieuwe wet onevenredig gepakt wordt en waar niemand weet wie er als volgende ontslagen wordt, komt er onvermijdelijk een moment waarop individuele militairen een negatief beeld krijgen van de commandolijn boven hen.
Vooralsnog lijkt dat wantrouwen zich vooral toe te spitsen op de politici in Den Haag. Maar het is niet denkbeeldig dat dit wantrouwen zich de komende tijd uitbreidt naar de ambtelijke top van de defensieorganisatie en tenslotte ook afstraalt op de leiders van Defensie: de officieren. In het domein van de officier is immers door henzelf nadrukkelijk de kwalificatie ‘vertegenwoordiger van de werkgever’ opgenomen. Officieren moeten daarom steeds weer de slechte boodschap ‘verkopen’ aan hun mensen. Ze doen dat doorgaans met bewonderenswaardig enthousiasme en grote bevlogenheid. Positief denken is een kwaliteit. Maar alleen maar positief praten over negatieve dingen, is niet realistisch en maakt de boodschapper op den duur ongeloofwaardig. En bedenk: vertrouwen komt te voet, maar verdwijnt te paard! Terwijl juist militairen vertrouwen in de politiek moeten hebben. Politici besluiten immers over de inzet van de krijgsmacht, waarna militairen hun leven inzetten in het belang van ons land. Het ondermijnen van dit vertrouwen is slecht voor de band tussen politiek en krijgsmacht, een band die onmisbaar is binnen ons democratisch bestel.

Slot
Misschien is er momenteel geen geld voor, maar de krijgsmacht zal echt iets moeten doen aan de arbeidsvoorwaarden van de mensen die de organisatie tussentijds moeten verlaten. Toen de nieuwe personeelssystematiek in het begin van deze eeuw in zwang kwam, noemden we dat nog naïef up-or-out. Omdat dat zo lekker bekte en duidelijk aangeeft waar het om gaat. Na een paar jaar werd die term vanuit het ministerie verboden. Beleidsverantwoordelijken hebben inmiddels van communicatieadviseurs geleerd dat je vervelende dingen beter niet bij de naam kunt noemen. Dat geeft alleen maar ellende. Slimme eufemismen zoals ‘flexibel personeelssysteem’ doen het veel beter. Een hoop stront heet daarom tegenwoordig een portie voedingsstoffen residu, maar als je er met je schoen in stapt, is het net zo smerig.
Tegen deze achtergrond komen al die fraaie woorden over een ‘hart hebben voor het personeel’ in een dubieus daglicht te staan. De werkelijkheid is dat in de huidige economisch situatie en met de huidige arbeidsmarkt het personeel van de krijgsmacht een harde tijd tegemoet gaat. Mooier kan ik het niet maken.

Ook gepubliceerd in Armex. Jan 2013. 



[1] Hoewel de regelingen over tijd en tussen krijgsmachtdelen varieert, bouwt volgens de zg Final Pay Method een Amerikaanse militair per dienstjaar ca. 2,5% recht op pensioen op. Dus b.v. naar 20 jaar 50%.